Koninklijk besluit van 25 maart 2016 betreffende de opvolging in bedrijf van de koudwatermeters

Dit KB is van toepassing op de koudwatermeters voor proper water, gebruikt voor het uitvoeren van metingen in het economisch verkeer en voor het uitvoeren van meettaken uit overwegingen van openbaar belang, volksgezondheid, openbare veiligheid, openbare orde, milieubescherming, consumentenbescherming, heffing van belastingen en andere heffingen, en eerlijke handel. Water wordt “koud genoemd” als zijn temperatuur ligt tussen 0 °C en 30 °C inclusief. En water wordt ″proper″ genoemd als het enkel additionele vaste elementen (deeltjes) of opgeloste elementen bevat, die de goede werking van de mechanische volumesensor of van de debietsensor van
een watermeter niet beïnvloeden.
De koudwatermeters, die in de handel worden gebracht en/of ingebruik genomen worden op grond van het KB van 13 juni 2006 betreffende meetinstrumenten of op grond
van het KB van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters, moeten voldoen aan minimale eisen wat betreft de nauwkeurigheid van hun meettaak.
De koudwatermeters zijn onderworpen aan een periodieke herijk en aan een technische controle. Deze herijk gebeurt om de 16 jaar voor de meters met een permanent debiet ≤ 16 m³/u en om de 8 jaar voor de meters met een permanent debiet > 16 m³/u.
Om de aanvaardingsmerken bij de herijk en de technische controle te ontvangen, voldoen de meters aan de voorschriften bepaald in bijlage I van het KB.
De aanvraag voor de herijk wordt door de eigenaar, de gebruiker of, in voorkomend geval, de hersteller van de meter ingediend. De proeven voorgeschreven voor de herijk van de meters worden uitgevoerd door keuringsinstellingen die hiervoor erkend zijn. Om te worden erkend moeten de keuringsinstellingen geaccrediteerd zijn op basis van de norm NBN EN ISO/IEC 17020 als keuringsinstellingen type ″A″, ″B″ of ″C″. De andere erkenningsvoorwaarden zijn vastgelegd in het KB van 20 december 1972.