De nieuwste ‘Vinger aan de pols’-enquête werd in april 2025 telefonisch afgenomen en bevat antwoorden van meer dan 28.000 werkenden in alle lidstaten van de Europese Unie (EU), plus IJsland, Noorwegen en Zwitserland. De enquête van 2025 verzamelt informatie over werknemers en de belangrijkste kenmerken van hun baan. De enquête laat ook zien hoe werkplekken reageren om de veiligheid en gezondheid van werknemers te waarborgen.
De resultaten van de enquête tonen enkele interessante cijfers rond drie aandachtsgebieden:
33 % van de werknemers in de EU is blootgesteld aan ten minste één risicofactor in verband met klimaatverandering, waarbij 20 % melding maakt van blootstelling aan extreme hitte en 19 % aan slechte luchtkwaliteit. De blootstelling aan hitte is het hoogst in de sectoren die afhankelijk zijn van arbeid in de buitenlucht: 35 % van de werknemers in de landbouw, tuinbouw, bosbouw of visserij geeft aan in extreme hitte te werken, evenals een op de vier werknemers in de bouw en de energiesector. Bijna één op de tien werknemers geeft aan last te hebben van hittegerelateerde symptomen of ziekten zoals een hitteberoerte, duizeligheid of krampen. Bovendien krijgt meer dan één op de tien werknemers tijdens het werk te maken met intense zon, wat wordt erkend als een risicofactor voor kanker.
Zuid-Europeaanse werknemers worden bijzonder hard getroffen, door de frequentere hittegolven en de verslechtering van het milieu. Hoewel meer dan 50 % van de werkgevers preventieve maatregelen heeft genomen, zoals schaduwrijke rustplaatsen of aan de hitte aangepaste werktijden, verloopt de implementatie hiervan ongelijkmatig. Dit onderstreept de noodzaak van klimaatbestendige planning en investeringen in alle sectoren.
Bovendien maakt één op de vijf werknemers zich zorgen dat hun huidige baan en taken veranderen als gevolg van genomen maatregelen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen.
Problemen met de werkdruk blijven wijdverbreid in heel Europa, aangezien 44 % van de werknemers aangeeft onder grote tijdsdruk te staan of overbelast te zijn. In de gezondheids- en sociale zorgsector loopt dit cijfer op tot 50 %, waarbij 41 % zegt dat hun inspanningen onvoldoende worden erkend of beloond, wat aansluit bij de al langer bestaande bezorgdheid over burn-out en personeelstekorten in de sector.
De bevindingen wijzen ook op aanhoudende stigmatisering rond geestelijke gezondheid; 48 % van de respondenten is van mening dat het onthullen van een psychisch probleem hun loopbaan zou kunnen schaden. Deze perceptie komt vooral voor bij jongere werknemers en werknemers met een lager salaris of een onzekere baan. De meeste werknemers zouden zich echter op hun gemak voelen om hun mentale gezondheid te bespreken met een leidinggevende of manager, wat erop wijst dat het stigma rond mentale gezondheid afneemt.
De toegang tot ondersteuning varieert ook: 66 % van de werknemers in grote bedrijven heeft toegang tot informatie en training over stress en welzijn, tegenover slechts 42 % in micro-ondernemingen. Noord- en West-Europese landen bieden over het algemeen betere ondersteuning en hanteren een meer proactieve aanpak, terwijl andere landen pas beginnen met het op een gestructureerde manier aanpakken van mentale gezondheid.
De digitale transformatie van werk is in volle gang: negen op de tien werknemers in de EU gebruiken ten minste één digitale technologie in hun functie, en ongeveer één op de drie gebruikt geavanceerde tools zoals AI-gestuurde systemen, wearables of robots.
25 % van de werknemers zegt dat digitale technologieën worden gebruikt om hun werk en gedrag te monitoren, en 27 % geeft aan dat taken automatisch via dergelijke systemen worden toegewezen. Deze praktijken roepen vragen op over het gebruik van gegevens, het vertrouwen van werknemers en het risico van buitensporige controle en overmatig management. Ze worden ook in verband gebracht met stress en mentale-gezondheidsproblemen.
Bovendien kan digitalisering het takenpakket van werknemers aanzienlijk veranderen. Sommige werknemers voelen zich geïsoleerd, omdat ze minder mogelijkheden hebben om hun vaardigheden te gebruiken of beslissingen te nemen over hun werk. Dit onderstreept de noodzaak van meer transparantie, sociale dialoog en werknemersparticipatie bij de het nemen van beslissingen over de invoering van technologie.