Steeds meer wagens, bussen en vrachtwagens rijden volledig of gedeeltelijk op elektriciteit. Deze verschuiving brengt onmiskenbare voordelen met zich mee: minder uitstoot, stiller verkeer en een stap vooruit richting een duurzamere toekomst.
Toch schuilt achter die vooruitgang een nieuwe categorie risico’s. De technologie van lithium-ionbatterijen - het kloppend hart van de elektrische aandrijving - introduceert veiligheidsvraagstukken die we bij klassieke voertuigen niet kenden. Brandbestrijding, opslag, onderhoud en evacuatieprocedures vragen een fundamenteel andere benadering.
Onze host Robin Geets verdiept zich in deze snel evoluerende materie. In zijn werk onderzoekt hij hoe en waarom branden bij elektrische voertuigen ontstaan, wat de gevolgen zijn, en vooral: hoe we als maatschappij, organisatie en individu beter voorbereid kunnen zijn.
Wie spreekt over branden bij elektrische voertuigen, kan niet om het fenomeen thermal runaway heen. Dit is een kettingreactie binnen de batterij waarbij één oververhitte cel andere cellen aansteekt. De temperatuur stijgt exponentieel, gassen ontsnappen, en het systeem raakt buiten controle.
“Het gevaar is dat deze reactie niet meer te stoppen is met klassieke blusmiddelen,” legt Geets uit. “Zelfs wanneer een brand lijkt gedoofd, kan herontsteking uren of dagen later optreden. Dat vraagt een compleet andere mindset bij hulpdiensten en preventieadviseurs.”
Thermal runaway kan worden veroorzaakt door oververhitting, overladen, een productiefout of mechanische beschadiging - bijvoorbeeld na een ongeval. Het proces verloopt vaak onzichtbaar tot het te laat is.
De technologische evolutie van elektrische voertuigen verloopt razendsnel. De regelgeving daarentegen hinkt achterop. Op Europees niveau bestaan er wel richtlijnen rond transport en opslag van batterijen, maar de meeste voorschriften dateren uit een tijd waarin grootschalige e-mobiliteit nog toekomstmuziek was.
“De realiteit is dan ook dat werkplaatsen, parkeergarages of logistieke hubs zich al hebben georganiseerd op de aanwezigheid van elektrische voertuigen. Dit echter met een versnipperde, en soms ondoordachte aanpak. Zonder voldoende aandacht voor de risico’s, zonder advies of begeleiding van de brandweerzones. Een wettelijk kader is dringend nodig.”
Een batterijbrand vraagt een andere aanpak dan een klassieke voertuigbrand. Hoewel water het meest doeltreffende blusmiddel blijft, zijn grote hoeveelheden nodig om het batterijpakket te koelen en de chemische reactie te stoppen. Dat is niet altijd eenvoudig, omdat het batterijcompartiment moeilijk bereikbaar is en de hoge temperaturen structuren kunnen aantasten.
De standaardtechniek bij de brandweer was dan ook het inzetten van de dompelcontainer: het voertuig wordt in een container gesleept of getild, en volledig onder water geplaatst tot alle thermische activiteit verdwenen is. Toch zijn gevallen bekend waarbij een wagen, zelfs na twee weken onderdompeling, opnieuw ontbrandde.
De Brandweerzone Rivierenland heeft naar aanleiding van de analyse en suggesties van Geets verschillende maatregelen ingevoerd, aangevuld met acties van Netwerk Brandweer waardoor de impact nationaal is.
Enkele belangrijke maatregelen zijn:
Hoewel de dompelcontainer effectief blijft, is recent de voorkeur begin verschuiven naar het gecontroleerd laten uitbranden van voertuigen, zoals ook aanbevolen in recente richtlijnen van het Nederlands Instituut voor Publieke Veiligheid. Deze methode heeft een hogere milieu-impact, maar verhoogt de veiligheid voor brandweer- en bergingspersoneel en vereenvoudigt de operationele en verzekeringstechnische complexiteit.
Oudere batterijtypes blijven risico’s inhouden. Daarom is het essentieel dat brandweerdiensten de ontwikkelingen rond batterijen en blustechnieken blijven volgen en actief samenwerken met fabrikanten en verzekeraars. Zo kunnen zowel de batterijpakketten zelf als de toegangsmogelijkheden voor de brandweer tot het batterijpakket verder worden verbeterd.
Geets spendeerde ook veel aandacht aan het participatieve aspect van de risicoanalyse in zijn eindwerk:
“Als preventieadviseur heb ik een generalistisch beeld over alle welzijnsdomeinen, en kan ik goed overweg met wettelijke eisen en normeringen. Het zou onjuist zijn om daaruit af te leiden dat ik mij kan substitueren als expert ter zake. Mijn taak bestaat er eerder uit de juiste mensen samen te brengen en de focus op veiligheid te leggen. Dat betekent op organisatorisch niveau de leidinggevenden, maar uiteraard ook de taakuitvoerders. Zij zijn de echte experten over het werk dat ze uitvoeren. Door de “wat-als?”-techniek te gebruiken, konden we werknemers vanuit alle lagen van de organisatie succesvol betrekken.”