Door recente vooruitgang in materiaalkunde, automatisering en aandrijftechnologie zijn industriële robots krachtiger, veelzijdiger en kostenefficiënter geworden. Om de veiligheidseisen aan te passen aan deze ontwikkelingen, is de normenreeks EN ISO 10218 grondig herzien. Er is daarbij gekozen voor een nieuwe benadering van risicobeoordeling. De risicobeoordeling in het kader van de machinerichtlijn moet de 'gezamenlijke toepassing' veilig maken niet alleen de robot of cobot maar ook de samenwerking van mens en robot op éénzelfde arbeidsplaats.
De ISO 10218-serie (bestaande uit twee delen) is de toonaangevende veiligheidsnorm voor industriële robotica.
Deel 1 van de norm biedt richtlijnen voor het ontwerp, de fabricage, herfabricage en heropbouw van industriële robots. Het doel is het verbeteren van de veiligheid van personeel dat werkt met industriële robots en robotsystemen.
Deel 2 biedt richtlijnen voor het ontwerp en de systeemintegratie van industriële robottoepassingen en robotcellen. Dit omvat methoden voor beveiliging om de veiligheid van personeel dat met deze toepassingen werkt te verbeteren, met nadruk op het belang van risicoanalyses.
De herziening van 10218-1 in 2025 omvat technische wijzigingen en weerspiegelt de voortdurende ontwikkelingen op de markt. Er zijn aanvullende eisen opgenomen voor ontwerp, modi, verduidelijking van functionele veiligheidsvereisten, vereisten rond cybersecurity (voor zover relevant voor robotsveiligheid) en veiligheidsvereisten voor industriële robots die bedoeld zijn voor collaboratieve toepassingen (voorheen onderdeel van ISO/TS 15066).
Beide delen zijn grondig herzien om in te spelen op de nieuwste veiligheidsuitdagingen en technologische vooruitgang, waaronder:
De termen "collaboratieve werking" en vergelijkbare begrippen zijn verwijderd uit beide documenten, omdat ze enkel het type toepassing beschrijven en niet de modus of een eigenschap van de robot. Experts zijn het erover eens dat er zoiets als een "collaboratieve robot" of "collaboratieve modus" niet bestaat, en zeker geen snelheid die als "collaboratief" kan worden aangeduid.
Voor veilige collaboratieve toepassingen beschrijft de normreeks nu nog slechts drie verschillende veiligheidsfuncties:
De vierde eerder beschreven functie, "gemonitorde veilige stilstand" (monitored safe stop), wordt niet langer vermeld, aangezien deze ook vereist is bij veel niet-collaboratieve toepassingen om onbedoeld starten te voorkomen.
Deel 1 van de norm beschrijft in detail de vereisten voor de PFL-, SSM- en HGC-veiligheidsfuncties die door robotfabrikanten moeten worden geleverd. Deel 2 bevat de vereisten voor het integreren van deze veiligheidsfuncties in collaboratieve toepassingen die gebruikmaken van PFL, SSM of HGC.